7. Een lange aanloop naar de restauratie
De restauratie van 2011-2013 kent een lange aanloop die eigenlijk al begint na de laatste restauratie van het orgel in 1987. Zo moet Pels & Van Leeuwen, die het orgel na de restauratie in onderhoud blijft houden, twee jaar later al een wijziging aanbrengen aan de sleepconstructie van het bovenwerk. Dit valt binnen de garantie van de restauratie.1 Dit betreft ook de werkzaamheden die in 1992 nodig blijken te zijn. De Cornet, Fluit 4’ (hoofdwerk) en Quintfluit 3’ zijn telkens ontstemd. Pels & Van Leeuwen neemt een deel van het pijpwerk mee naar de werkplaats in ’s-Hertogenbosch voor herziening.2 Ook in de jaren daarna blijven de problemen terugkeren. De klachten komen in een stroomversnelling als in 1994 het dak van de Bethelkerk wordt vervangen waarbij ook een isolatiedeken wordt aangebracht. Dit belemmert de natuurlijke ventilatie van het gebouw en is ook nadelig voor het orgel.
Tijdens de generale stemming in september 1999 door de heer Slingerland van Pels & Van Leeuwen maken de organisten een inventarisatie van de problemen. Zo zijn scheuren ontstaan in het leer van de balg van het bovenwerk, de grootste pijpen van de Fagot 16’ zakken door hun voeten, de aluminium walsarmen op het wellenbord van het pedaal knappen geregeld af, bij veel hoedafdichtingen van het pijpwerk is het papier verdroogd wat tot ontstemmingen leidt, er treden hangers op in het bovenwerk, de tremulant laat het geregeld afweten en er zijn veel ontstemmingen, zoals in de Fluit 4’ van het hoofdwerk en de Cornet. Conclusie van de organisten is dat, gezien het uitgangspunt van de restauratie van 1987 om de ontstemmingen tot een minimum te beperken, “bepaald (oud) pijpwerk niet voldoet aan de eis van een goed bespeelbaar instrument”.
Deze opsomming van problemen leidt op 22 februari 2000 tot een bezoek van Rudi van Straten (Monumentenzorg) aan de Bethelkerk. Hierbij zijn ook vertegenwoordigers van de kerk en de gemeente Urk aanwezig. Uitkomst van dit overleg is dat het orgel een aantal terugkerende problemen kent. De registeruitbreidingen die in de loop der jaren zijn gedaan, roepen problemen op. Een samenhang tussen de stemmen ontbreekt. En de klank kan optimaler door de kas ondieper te maken. Er zal een restauratievisie voor het orgel moeten worden ontwikkeld! De kerk benadert de landelijke orgeladviescommissie en dit leidt tot een bezoek en rapport van de heer Anco Ezinga.3 Hij merkt op dat het prestantenplenum, door Meere gebouwd voor een veel kleinere kerk, voor de grotere ruimte in de Bethelkerk niet voldoet. Ook klinkt het orgel niet als een geheel doordat het pijpwerk van verschillende makelij en uit verschillende perioden afkomstig is. Dit betreft ook de gebruikte materialen die niet de juiste afstemming hebben met elkaar. Wat betreft de klachten over de ontstemmingen vraagt de heer Ezinga zich af of de ventilatie en het stookgedrag in de kerk hier ook debet aan zijn. Ezinga legt de kerk twee opties voor: of een algehele restauratie of het optimaliseren van het bestaande. Ezinga kiest zelf voor optie twee. Een algehele restauratie is te ingrijpend waardoor niet voldaan kan worden aan de voorwaarde van de kerk dat het orgel tijdens de werkzaamheden bespeelbaar moet blijven. Ook stelt Ezinga voor dat de ventilatie wordt verbeterd en een onderzoek plaatsvindt naar het stookgedrag.
De restauratiecommissie en adviseur
Op 10 december 2001 worden de Bethelkerk en het orgel in het kader
van de nieuwe monumentenregistratie tot monument verklaard. In 2002 komen de
zaken rond het orgel in een stroomversnelling. Op 6 september benoemd de
kerkenraad een restauratiecommissie bestaande uit Tjeerd Hoekstra (namens de
organisten), Bram ten Napel (namens de kerkenraad), Albert Brouwer (namens de
Commissie van Beheer) en Roelof Oost (als gemeentelid en deskundige op het gebied
van subsidies monumentenzorg).4 Zij krijgen als opdracht het
ontwikkelen van een restauratieplan voor het orgel inclusief toekomstvisie.
Omdat het orgel een rijksmonument is, wordt in overleg met de huidige
Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) een adviseur aangezocht. De keus
valt op de heer Stef Tuinstra uit Bedum, onder andere vanwege zijn ervaring met
de restauratie van het Meere-orgel in de Grote Kerk van Epe in 1994.
Op 12 juni 2003 vindt een eerste gesprek plaats tussen vertegenwoordigers van de kerk, de gemeente Urk en Stef Tuinstra. Op 7 oktober 2003 start Stef Tuinstra met een historisch- en bouwkundig onderzoek. Ook heeft hij op 29 oktober 2003 een onderhoud met de organisten en bezoekt op zondag 9 november 2003 de morgendienst in de Bethelkerk. Onder andere op basis van het archiefonderzoek en het onderzoek ter plaatse wordt de geschiedenis van het orgel in kaart gebracht. Ontstemmingen en mechanische problemen lopen als een rode draad door de geschiedenis heen. Hoofdoorzaken zijn de windvoorziening van het orgel en de klimatologische omstandigheden in de kerk.
Het orgel kent daarnaast veel gebreken. Zo is het vervuild doordat de bovenkant van de kas niet goed dicht is (er ligt alleen een stuk plastic overheen). De orgelmotor is versleten. Het toegepaste leer van 1952 en 1969 is verdroogd. De mechaniek van 1969 vertoont grote gebreken (de alumium walsarmen op het wellenbord breken soms spontaan af). De winddruk is niet conform het advies van Van der Harst uit 1987 (75 mm op gelijk niveau). Het hoofdwerk is 84 mm, bovenwerk 79 mm en pedaal 91 mm. De beweegbare bodems en de kleine regulateurbalgen geven geen consistente winddruk met ontstemmingen als gevolg. Het drukverlies is ‘volstrekt ontoelaatbaar’ bij het volle werk. Tuinstra begrijpt dan ook niet dat dit probleem niet bij eerdere restauraties is verholpen. Verder zijn de toevoegingen in 1982 met drie registers op kantslepen een te forse aanslag op de windvoorraad. De windladen zijn hier niet op gebouwd en berekend. Ook werken de koppels niet goed en de speelaard is taai en zwaar doordat de mechaniek niet goed is ingeregeld.
Het pijpwerk is over het algemeen in redelijke tot goede staat. Toch spreekt een derde van de pijpen niet naar behoren aan vanwege de te hoge winddruk. Meere-orgels zijn juist niet heel sterk van klank, maar hebben wel een natuurlijke draagkracht en zijn heel zangrijk. De klank van het orgel staat dan ook ver af van hoe Meere (en later Vermeulen) het ooit bedoeld heeft. Dit ondanks het feit dat bij de restauratie van 1987 de indruk is gewekt dat dit wel was bereikt. Volgens Tuinstra had het Meerepijpwerk van de Cornet en Mixtuur in 1987 nooit vervangen mogen worden en is het erg te betreuren dat men in 1969 de authentieke windvoorziening en mechanieken heeft verwijderd.
Toch heeft Tuinstra ook begrip voor het feit dat men worstelde met de opzet van het orgel: een Meere-orgel (1792) dat onder Vermeulen (1911) aan een tweede leven begon op Urk, waarbij plaatsing van het orgel in de nis klanktechnisch gezien “een basisfout” is geweest. Wat daarna volgde is “een trieste balans van een halve eeuw met regelmaat werken aan dit orgel. Het is weliswaar gebeurd met veel inzet, idealisme en integere bedoelingen, maar de ware oorzaken van de gebreken zijn nog niet structureel aangepakt geweest. Dit heeft de Urker gemeenschap veel onnodig geld en ergernis gekost.” De restauratiecommissie en de adviseur richten zich daarom ook op een duurzame restauratie. De problemen moeten integraal worden aangepakt en het orgel moet na restauratie tientallen jaren mee kunnen zonder al te veel onderhoudskosten.
Parallel aan het restauratietraject wordt een onderzoek gestart naar de klimatologische omstandigheden in de Bethelkerk. Deze zijn al wel verbeterd sinds de Bethelkerk bij de restauratie van 1981 centrale verwarming heeft gekregen. In eerste instantie besluit de kerkenraad een klimaatbeheersingssysteem in de Bethelkerk aan te leggen.5 Later wordt hiervan afgezien. Vanaf 2004 worden namelijk op diverse plaatsen in de kerk metingen verricht. De resultaten hiervan zijn door ir. Marc Stappers van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in een rapport verwerkt.6 De kerk voert een aantal aanbevelingen door, waaronder het vervangen van de verwarmingsinstallatie in de Bethelkerk. Uit nieuwe metingen blijkt dat dit een positief effect heeft. Bouwkundige aanpassingen aan de kerk worden niet nodig geacht.
Het eerste adviesrapport
Op 20 juli 2004 presenteert Stef Tuinstra een volledig en
uitgebreid restauratierapport.7 Dit is erop gericht om het orgel
weer zoveel mogelijk in overeenstemming te krijgen met Meere’s principes en het
materiaal van Vermeulen daarop te laten aansluiten. De windvoorziening en
mechaniek moeten worden vernieuwd en het historische pijpwerk vormt de basis
voor verdere restauratie. Tuinstra presenteert vijf modellen voor restauratie:
A tot en met E, waarbij A het meest ambitieuze is. Hierbij wordt zoveel
mogelijk teruggegaan naar Meere, waarbij ook wordt voorgesteld het orgel uit de
nis en naar voren te halen. Dit betekent dat ook de preekstoel,
kerkenraadsbanken en doophek naar voren opschuiven en zitplaatsen worden opgeofferd.
Vanwege deze ingrijpende bouwkundige ingrepen en de kosten die daarmee gemoeid
zijn, acht de restauratiecommissie dit niet realistisch. Bovendien hecht ook de
RCE veel architectonische waarde aan de bestaande situatie. Model E is het
minst ambitieus en is puur gericht op optimalisatie van de bestaande situatie.
De restauratiecommissie staat voor de keus om al dan niet over te gaan tot fase twee van het project, het vragen van offertes aan verschillende orgelbouwers. Het zetten van deze stap betekent echter ook dat er uitzicht moet zijn op het daadwerkelijk verlenen van een opdracht tot restauratie. En dat uitzicht ontbreekt omdat geluiden over mogelijke subsidies niet rooskleurig zijn en ook de situatie binnen de kerk speelt mee. De prioriteit zal daarom eerst bij fondsenwerving moeten komen te liggen. De restauratiecommissie stelt zich als doel om binnen vijf jaar het benodigde bedrag bij elkaar te hebben. Er wordt een voorstel voorbereid en op 9 juni 2006 neemt de kerkenraad het principebesluit om binnen 10 jaar het orgel te restaureren. De restauratiecommissie krijgt de opdracht om zowel binnen de kerkelijke gemeente als daarbuiten gericht aan de slag te gaan met fondsenwerving. En dit buiten de kerkelijke begroting om. Na vijf jaar zal hiervan de balans worden opgemaakt. En ondertussen moet het orgel goed bespeelbaar blijven. Daarom wordt in de laatste week van februari 2007 de schokbalg van het bovenwerk uitgenomen en in de werkplaats van Orgelmakerij Reil opnieuw beleerd. Dit vanwege de slechte toestand en het risico van scheuren waardoor het orgel onbespeelbaar zou zijn.9
Het restauratieplan herzien dankzij Montfoort
In januari 2008 wordt Stef Tuinstra door collega-adviseur Cees van
der Poel getipt dat het orgel in de Rooms-Katholieke kerk van Montfoort
overbodig raakt en dat in dit orgel nog historisch Meere-pijpwerk aanwezig is.
De restauratiecommissie kan zijn geluk niet op – meer oud pijpwerk vergroot de
mogelijkheden voor subsidie – en onderneemt direct actie. Onderzoek ter plaatse
wijst uit dat zich in het Pels-orgel van 1939 tien oude registers bevinden,
waarvan zeven van Meere uit 1805 en één van H.D. Lindsen uit 1847/1850. Het
pijpwerk blijkt in prima staat te zijn. De restauratiecommissie besluit deze
unieke kans niet voorbij te laten gaan en in overleg met het parochiebestuur
wordt besloten om de tien registers aan te kopen en naar Urk te brengen.10
De restauratiecommissie gaat ondertussen door met de fondsenwerving. In de drie kerkgebouwen van de Gereformeerde Kerk worden collectebussen opgehangen voor het orgelfonds. Deze zijn gemaakt door Riekelt Romkes en Joop Woord zet ze 'in de lak'. Er komen giften binnen, particulier en vanuit organisaties. Zo komt het batig saldo van de opheffing van de stichting Irene in 2007 ten goede aan het Bethelorgel. Ook worden folders gedrukt om donateurs te werven onder gemeenteleden, toeristen en bezoekers van de Bethelkerk en zangavonden. Opnames van gemeentezang uit de Petrakerk met organist Meindert W. Kramer uit de jaren zestig van de vorige eeuw worden opnieuw op CD uitgebracht. Op zondag 5 juli 2009 wordt hier in een speciale dienst aandacht aan geschonken, omdat het die dag precies 45 jaar geleden is dat de eerste opnames werden gemaakt. Ook treft de restauratiecommissie de voorbereidingen om in te stromen in de nieuwe BRIM-regeling, er wordt een wijnactie op touw gezet en er worden nieuwe ideeën ontwikkeld om fondsen aan te boren.
Ook vanwege al deze werkzaamheden vinden binnen de restauratiecommissie opnieuw personele wisselingen plaats. Bram ten Napel heeft zich teruggetrokken en Henk de Boer en Frits van der Sloot treden toe tot de commissie die verder bestaat uit Albert Brouwer, Roelof Oost en Jouke Posthumus.
Opdracht tot restauratie
In het najaar van 2010 wordt een voorstel voorbereid over de
financiering van het restauratieplan. De fondsenwerving is een geduldige
aangelegenheid. Gelukkig ervaart de restauratiecommissie veel steun en
enthousiasme, waardoor in ruim vier jaar tijd de nodige beschikbare middelen
zijn gevonden. Er resteert dan nog een tekort van ongeveer € 150.000. De
restauratiecommissie besluit het tekort te dichten door onderhoudswerk, zoals
schilderwerk en elektriciteit, met eigen gemeenteleden uit te voeren. Daarnaast
wordt besloten om vijf geplande registers (voorlopig) te reserveren: de
Sesquialtera 2 sterk en Fagot 16’ op het hoofdwerk, de Vox humana 8’ op het
onderpositief en op het pedaal de Trompet 8’ en Cornet 4’. Mochten de
financiële middelen het tussentijds toelaten, dan zullen deze registers alsnog
direct bij de oplevering van het orgel worden geplaatst. Na deze bezuinigingen
blijft nog een tekort over van € 40.000, waarvoor de restauratiecommissie de
financiële middelen nog hoopt te vinden. Het moderamen heeft er op 16 november
2010 alle vertrouwen in dat dit gaat lukken en ook de kerkenraad spreekt dat
uit. Op 10 december 2010 gaat zij akkoord met het plan en de begroting. De
restauratie kan hierdoor in september 2011 van start gaan op voorwaarde dat de
(toegezegde) subsidies ook zijn toegekend.13
Met adviseur Stef Tuinstra en Orgelmakerij Reil gaat de restauratiecommissie vervolgens in gesprek om de werkplanning en het tijdsbestek door te nemen. De startdatum 12 september 2011 wordt “met potlood” in de agenda gezet.
Op 26 januari 2011 wordt een feestelijke bijeenkomst georganiseerd omdat het die dag precies 100 jaar geleden is dat het Meere-orgel in de Bethelkerk in gebruik werd genomen. Tijdens de bijeenkomst reikt wethouder Visser van de gemeente Urk de restauratievergunning uit. De provincie Flevoland, bij monde van gedeputeerde Van Diessen, zegt een subsidie toe van € 226.000, een besluit dat Provinciale Staten op 27 april 2011 zal bekrachtigen. Motivatie voor dit besluit is de afspraak tussen de regering en de twaalf provincies om geld ter beschikking te stellen om restauratieachterstanden weg te werken en hiermee de economie te stimuleren. En het orgel voldoet bovendien aan de voorwaarde dat naast de overheid ook cultuurfondsen en de Urker gemeenschap hieraan bijdragen. Met deze toezeggingen is aan het gemaakte voorbehoud voldaan.
Op de foto v.l.n.r. gedeputeerde Van Diessen, Roelof Oost en wethouder Visser |
Ondertekening van het contract met v.l.n.r. Albert Brouwer, Roelof Oost en Willem Jan Wakker (namens opdrachtgever) en Hans Reil |
Door dit alles kan de restauratiecommissie nu ook aan de slag om verder fondsen te werven. In het voorjaar worden ruim 100 cultuurfondsen in Nederland aangeschreven met het verzoek om een bijdrage. Groot is de vreugde bij de restauratiecommissie dat dit leidt tot vele positieve resultaten ondanks de financiële situatie in het land. Teleurstelling is er ook dat de BRIM-subsidie op 12 mei 2011 door de RCE wordt afgewezen. Aan de Bethelkerk zelf is al subsidie toegekend. De kerk moet deze dan intrekken en een nieuw verzoek indienen voor kerk én orgel. Vanwege de financiële risico’s ziet de restauratiecommissie hiervan af, ook al wordt nog wel bezwaar aangetekend tegen de afwijzing. Op 20 juni 2011 vindt overleg plaats met adviseur Stef Tuinstra en Hans Reil, waarbij de puntjes op de i worden gezet, zowel in planning als wat betreft de financiën. De restauratie kan nu eindelijk beginnen!
Auteur: Jouke Posthumus
Noten:
1.
Zie nota Pels & Van Leeuwen 30 juni 1988 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
2.
Zie brief Pels & Van Leeuwen 27 november 1992 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
3.
Rapport drs. A. Ezinga van 31 mei 2001.
4.
Op voorstel van Commissie van Beheer aan breed moderamen, zie
brief van 12 juni 2002.
5.
Besluit van 27 april 2001.
6.
‘Urk, Bethelkerk. Analyse van het binnenklimaat aan de hand van
beperkte meetgegevens. Periode 27 september 2009 tot 2 januari 2009’, Ir. Marc
H.L. Stappers, Amersfoort, 1 december 2009.
7.
Tuinstra, Stef (2004) ‘Basisrapport en Restauratieplan betreffende
de Gereformeerde Bethelkerk’, 20 juli 2004.
8.
Tuinstra, Stef (2005) ‘Meere/Vermeulen-orgel Urk. Historisch- en
Bouwkundig Rapport en Restauratieplan betreffende het Orgel in de Gereformeerde
Bethelkerk’, 22 juli 2005.
9.
Offerte Reil ‘Onderhoudswerkzaamheden aan het orgel in de Geref.
Bethelkerk op Urk’, 30 oktober 2006.
10.
Zie voor meer informatie het artikel ‘Een bijzondere ontdekking!’
op deze website.
11.
Tuinstra, Stef (2005/2009) ‘Meere/Vermeulen-orgel Urk. Historisch-
en Bouwkundig Rapport en Restauratieplan betreffende het Orgel in de Gereformeerde
Bethelkerk’, Urk: archief Gereformeerde Kerk.
12.
Offerte Reil ‘Restauratie van het Meere/Vermeulen-orgel in de
Gereformeerde Bethelkerk, Urk’, 12 maart 2010, Urk: archief Gereformeerde Kerk.
13.
E.e.a. is bevestigd in een brief van Stichting Gereformeerde
Kerken Urk aan Orgelmakerij Reil, 28 december 2010, Urk: archief Gereformeerde
Kerk.
14.
Contract ondertekend door A. Brouwer, K. Buis, W.J. Wakker en R.T.
Oost namens opdrachtgever en J.G.K. Reil namens Orgelmakerij Reil, 13 juli
2011, Urk: archief Gereformeerde Kerk.