5. 100 jaar Meere op Urk: 1911-2011
Rond het begin van de 20ste eeuw heeft de Bethelkerk op Urk nog geen orgel. De koster dient als voorzanger om de samenzang in goede banen te leiden. En zo nodig springen ook de zangers van “Oud Hallelujah” bij.1 In 1898 krijgt de kerk het aanbod van een gratis orgel op voorwaarde dat de kerkenraad voor plaatsing zorgt.2 Het gaat om een orgel uit Leiden. De kerkenraad ziet van het aanbod af, maar een groep gemeenteleden is het daar niet mee eens en start in augustus van dat jaar een handtekeningenactie. In de brief weerleggen de ondertekenaars de bezwaren van de kerkenraad. Zo hoeft geld geen probleem te zijn, er kan een commissie komen die de gelden gaat inzamelen. De gemeenteleden veronderstellen echter dat het grootste bezwaar van de kerkenraad “zal wel zijn dat de broeders de muziek in de kerk niet gewoon zijn” en “daarbij zeggen dat de muziek in den dienst des duivels wordt gebruikt”. Maar, stellen de gemeenteleden daar tegenover, hoewel muziek soms ook verkeerd gebruikt wordt, zij “is van hemelschen oorsprong” en verwijzen daarbij ook naar Psalm 150, waarin het orgel specifiek wordt genoemd. Verder doen de gemeenteleden de kerkenraad de suggestie het orgel boven de preekstoel te plaatsen.3 Maar ondanks deze oproep gaat de kerkenraad er niet op in, omdat “orgeltonen wanklanken zijn in het kerkgebouw en men het getoet niet bevorderlijk achtte voor de belangen der Gemeente”.4
Orgel Oosterkerk Leiden (bron: Sleutelstad-Orgelstad. Vijf eeuwen orgelgeschiedenis van Leiden, T. Brouwer) |
Interessant is de vraag om welk orgel uit Leiden het gaat. Wat het meest voor hand ligt, is het orgel van de voormalige Oosterkerk. Deze kerk werd in 1898 gesloten en op een andere plaats herbouwd. Het oude orgel verhuisde niet mee naar de nieuwe kerk en moest dus plaatsmaken.5 Hoe men met Urk in contact is gekomen, is niet bekend. Urk had in ieder geval geen belangstelling en uiteindelijk is het orgel verkocht aan de Gereformeerde Kerk van Midwolda (waar het tot 1962 dienst heeft gedaan). Over de herkomst van het orgel is bekend dat de Oosterkerk dit orgel in 1857 kocht van de R.K. Kerk “Het Vrededuifje” in Amsterdam. H.B. Lohman verzorgde de overplaatsing naar Leiden, maar de maker was Abraham Meere en het bouwjaar 1797.6 Dus, Urk had al eerder een Meere-orgel kunnen hebben!
Besluit tot aanschaf van een orgel
Werkplaats Mart Vermeulen (bron: Restauratieplan orgel Protestantse Maartenskerk Texel, Stef Tuinstra) |
Martinus Vermeulen (1859-1925) was meer een orgelhandelaar dan een echte orgelmaker. Vaak kocht hij overbodig geworden instrumenten op en plaatste het oude pijpwerk en windladen in een nieuwe kas, inclusief front, en voorzag het orgel van nieuwe klaviatuur en nieuwe mechanieken. Op deze manier presenteerde hij het resultaat als een nieuw orgel tegen een concurrerende prijs. Vermeulen had een eigen werkplaats aan de Achterstraat in Woerden. Achter de werkplaats was de winkel met de etalage aan de Voorstraat. Vermeulen was oorspronkelijk actief in de pijporgels, maar toen de pneumatiek begon te overheersen, is de firma daar om principiële redenen mee gestopt en zich geheel gaan toeleggen op de harmoniums. Er werd alleen nog wat stemwerk aan pijporgels verricht. Na de Tweede Wereldoorlog alleen nog bij orgels in de buurt.8 Mart Vermeulen was in de periode 1889-1925 ook organist van de Petruskerk in Woerden.
Gemeentelid Hessel Snoek en zijn familie zijn tegen de aanschaf van een orgel. Een aantal leden onttrekt zich aan de gemeente. Snoek schrijft aan de kerkenraad een “Waarschuwing tegen ’t gebruik van Instrumentmuziek bij de Godsdienst” (later in boekvorm uitgegeven door G.J. Wolters, Enkhuizen, en herdruk in juli 1969). Ook zijn grafsteen geeft een dergelijke waarschuwing: “Een troostwoord uit den hemel voor de geloovigen: Die door den Geest geleid worden, zijn kinderen Gods, voornamelijk in zingen en bidden. Een waarschuwend woord uit de aarde voor diegenen, die in hun godsdienst, bij het zingen, gebruik maken van orgels of andere muziekinstrumenten, die zijn hoogstens gelijk aan de slapende maagden. Door des Heeren Geest mij aldus geopenbaard”.
Het orgel naar Urk
Voordat het orgel geplaatst kan worden, moet er eerst nog het
nodige in de Bethelkerk zelf gebeuren. De zogenaamde “bewaarschool” wordt
verbouwd en verhoogd en in de ruimte boven de preekstoel wordt een nis gemaakt
met een orgelgalerij.9 Dit alles naar het ontwerp van architect
Tjeerd Kuipers te Amsterdam. H.C. Kramer is de aannemer die het werk voor 4.075
gulden uitvoert. Later komt hier aan bijwerk nog een kleine 1.000 gulden bij.10 In
het “Bestek en voorwaarden” wordt vermeld dat aan de voorzijde van het orgel
een lijstbetimmering van vurenhout wordt gemaakt. Aan weerszijden van het
orgelfront wordt een balustrade gemaakt van mooi vuren blokhout. Verder wordt
een orgelladder gekocht en worden aan de orgelkast twee lampenhaken bevestigd
(waarvan er nu nog één over is).11 Al deze werkzaamheden worden
door de kerk uitgevoerd.
De plaatsing van het orgel gebeurt door de knechts van Vermeulen, de heren Wisse, Apeldoorn en Bouwman.12 Maandblad “Het Orgel” meldt dat “het orgel 2 klavieren zal hebben en vrij pedaal, 30 registers, drie 16 voeten w.o. Bazuin”.13 Verdere gegevens ontbreken. Helaas is er geen bestek van Vermeulen bewaard gebleven. Het archief van de Gereformeerde Kerk Urk bevat slechts een beperkt aantal gegevens. Zo is er een garantiebewijs, gedateerd 26 januari 1911, waaruit blijkt dat Vermeulen op het orgel 10 jaar garantie geeft, dat het orgel uiteindelijk 3.930 gulden kost en Vermeulen daarnaast voor 35 gulden de beelden op het orgel levert. Van dit totaalbedrag betaalt de kerk Vermeulen 2.955 gulden in 1911 en de resterende 1.010 gulden in 10 jaarlijkse termijnen, inclusief rente. Ook is in het archief een declaratie aanwezig van de secretaris van de orgelcommissie, J.H. van Doorn, voor gemaakte advertentiekosten in december 1910. Het bedrag is 8 gulden 65. Waarschijnlijk gaat het om de advertentie voor de ingebruikneming van het orgel. In welk blad of krant de aankondiging heeft gestaan, is niet bekend.
Interieur Bethelkerk in 1911 (bron: Ansichtkaart, uitgave Foto Wakker "Gerrit van Sijtje", Urk) |
Hoofdwerk (C-f3)
|
Prestant 8'
|
Holpijp 8'
|
Bourdon 16'
|
Quintadeen 8'
|
Flute harmonique 8' (vanaf
c0)
|
Octaaf 4'
|
Fluit 4'
|
Quintfluit 3'
|
Octaaf 2'
|
Mixtuur 2-4 sterk
|
Cornet 5 sterk (disc.)
|
Flageolet 1'
|
Trompet 8'
|
|
Bovenwerk (C-f3)
|
Prestant 8'
|
Holpijp 8'
|
Viola di Gamba 8'
|
Aeoline 8'
|
Vox Celestis 8'
|
Gemshoorn 4'
|
Fluit 4'
|
Woudfluit 2'
|
Vox Humana 8'
|
|
Pedaal (C-d1)
|
Subbas 16'
|
Openbas 8'
|
Octaaf 4'
|
Bazuin 16'
|
|
Manuaalkoppel
|
Pedaalkoppel Hoofdwerk
|
Inliggende tremulant
|
Ventiel
|
Voor het bovenwerk maakt Vermeulen een nieuwe windlade. Hierop plaatst hij registers uit eigen voorraad, waarbij vooral de drie ‘strijkers’ opvallen, tekenend voor de romantische periode waarin de orgelbouw op dat moment verkeert. De Holpijp 8’ en Fluit 4’ bestaan uit houten pijpwerk en zijn niet van Vermeulen. Het is wel oud pijpwerk (18e of begin 19e eeuws), vermoedelijk afkomstig uit een kabinetorgel. De Vox humana 8’ is een Duitse fabriekshobo. De Gemshoorn 4' en Woudfluit 2’ zijn van Meere uit 1792 (NB. Vreemd genoeg wordt de Gemshoorn 4' zowel in het latere restauratierapport van 1943 als van 1951 niet genoemd in het dispositieoverzicht. Slechts in een brief van de kerkenraad op 6 juli 1943 aan de G.O.V., waarin wordt gereageerd op voornoemd rapport, wordt de Gemshoorn 4' genoemd met daarbij de suggestie deze te verplaatsen tot een 3 voets register. Het blijft speculeren maar meest aannemelijk is dat het Meereregister per abuis niet is opgesomd in het dispositieoverzicht).
Ook vergroot Vermeulen de orgelkas uit 1792, zodat plaatsing van een vrij pedaal mogelijk wordt. Hierop plaatst hij drie metalen registers en een houten Bazuin 16’. Verder wordt het blinderingssnijwerk in het orgelfront deels verwijderd en vervangen. De uiterste zijvelden worden in tweeën gedeeld en ook worden de rechte middenregels van de tussenvelden gewijzigd (schuin). De twee blaasbalgen van Gabry worden vervangen door één grote magazijnbalg met schepbalgen en handpomp en een grote regulateur-schokbalg. Tenslotte worden de klaviatuur, registratuur en speelmechaniek vernieuwd. Het pijpwerk wordt geherïntoneerd op een hogere winddruk en de klankgeving wordt in romantische stijl uitgevoerd: luid en ‘grondtonig’ (donker). De kas wordt geschilderd in imitatie-eiken.
De Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van 27 januari 1911 (te raadplegen via delpher.nl) meldt dat een dag eerder het orgel onder grote belangstelling in gebruik is genomen. Ds. G.H.A. v.d. Vegte spreekt daarbij over Psalm 71 vers 22 "Ook zal ik U loven met het instrument der luit, Uw trouw, mijn God; ik zal U psalmzingen met de harp, o Heilige Israëls!". Ook wordt een toespraak gehouden door de burgemeester van Urk, dhr. A. Gravestein. Het blad ‘De Grondwet’ van 21 februari 1911 (te raadplegen via delpher.nl) voegt daaraan toe dat Mart Vermeulen die avond het orgel bespeelt en “de rijke verscheidenheid der 27 registers van het instrument laat hooren.”
De eerste jaren
Organist J.H. van Doorn achter de klavieren van het orgel in de Bethelkerk (bron: De Bethelkerk van Urk, deel II van Urker Uitgaven) |
De kerk benoemt als eerste organist de onderwijzer J.H. van Doorn.
Van Doorn krijgt van de kerkenraad 50 gulden voor het bespelen van het
instrument en 10 gulden voor het aanschaffen van muziek. W. Metz, de
hellingbaas, wordt gratis zijn assistent.15 Later krijgen ook
C. Koffeman en A. van Urk een benoeming.16 J. Nentjes blijft
nog een half jaar voorzanger. Het orgel blijkt een grote verbetering te zijn,
vooral door het “tactisch spel van den eerste organist, den heer J.H. van
Doorn”.17 In de beginjaren zorgen orgeltrappers, destijds wel
"geestelijke windgevers" genoemd, voor de noodzakelijke wind in het
orgel. Als namen worden genoemd M.L. Kramer en H.J. de Vries.
In 1923 moet het orgel dringend worden gerepareerd. De aard van de werkzaamheden is niet bekend. Organist J.H. van Doorn, die het instrument niet alleen bespeelt maar het ook dagelijks onderhoudt, neemt in dat jaar afscheid wegens vertrek naar Utrecht. W. Metz volgt hem in september op als eerste organist.18 Op 1 mei 1925 schrijft Metz een brief aan de kerkenraad waarin hij verzoekt om tijdens de preek de orgelkamer te mogen verlaten om in de kerk plaats te nemen. Op die manier kan hij meer van de preek volgen dan boven bij het orgel. In dezelfde brief vraagt Metz ook om een “elektrische windinstallatie” voor het orgel aan te schaffen. Hij somt hierbij een aantal argumenten op, waarbij de belangrijkste is dat het orgel bespeelbaar zal zijn zonder altijd de hulp van een orgeltrapper in te moeten roepen. Metz ziet echter ook dat de aanschaf gepaard zal gaan met hoge kosten. Hij stelt daarom de kerkenraad onder andere voor zelf de machine te plaatsen. Ook is hij bereid zijn salaris ter beschikking te stellen om de bekostiging mogelijk te maken.19 De kerkenraad besluit, ondanks een aantal tegenstemmen, de windmachine zelf aan te schaffen en de kosten op zich te nemen.20 De Urker Courant schrijft op 16 september 1925 dat de elektrische motor voor winddrijving is geplaatst. De machine en orgelmotor zijn daarbij geleverd door de firma Bernard Koch in Apeldoorn. De kosten zijn 265 gulden. Tegelijk wordt het orgel geïntoneerd en gestemd en wordt een Gambapijp vervangen. Dit kost 63 gulden.21
In 1927 ontstaat kortsluiting in de motor van het orgel, zodat deze moet worden vervangen.22 Dit nieuwe exemplaar is overigens geen echte orgelmotor, maar een combinatie van een “Heemaf drijfmotor draaistroom, welke veel lawaai maakt”.23 In januari 1929 besluit de kerkenraad dat het orgel nu ook vóór de dienst mag spelen omdat dit de orde in de kerk bevordert. En ook in de jaren daarna, tot op de dag van vandaag, blijft het orgel bij tijd en wijle een dankbaar onderwerp van gesprek op de kerkenraad. In 1939 klagen broeders over te lange voor- en tussenspelen van de organist. De organisten krijgen dan inmiddels 100 gulden per jaar voor hun spel. Eén van die organisten is L. Kramer. Ook komt in de kerkenraadsnotulen van 1940 de naam voor van Frits Bode jr. die onder leiding van L. Kramer mag oefenen op het orgel.24
Restauratieplannen
Interieur Bethelkerk vóór 1951 (bron: onbekend) |
De oorlogsjaren zijn dan aangebroken en het orgel verkeert in een
slechte toestand. Op 12 juni 1943 besluit de kerkenraad om tot restauratie over
te gaan. Tien dagen later brengen Joh.M. Vetter en R. Kamp, adviseurs bij de
Vereniging van Organisten bij de Gereformeerde Kerken, een rapport uit over het
orgel.25 Het is het eerste archiefstuk waarin de dispositie van
het orgel wordt beschreven. Conclusie van het rapport is, dat “het instrument
vele goede mogelijkheden biedt, echter zeer vervuild is, door onoordeelkundige
behandeling ernstig beschadigd is aan het pijpwerk, geen goede windverdeeling
bezit en slecht geïntoneerd en gestemd is”. Het rapport beveelt aan het
pijpwerk te demonteren, schoon te maken, te herstellen en opnieuw te intoneren.
Het dun geworden leer van de ventielen moet worden vernieuwd. De windkanalen
moeten breder worden gemaakt en de mechaniek opnieuw ingeregeld zodat “alle
rammeling eruit is”. Verder worden voorstellen gedaan om de dispositie van het
bovenwerk te veranderen, omdat deze te zwak is ten opzichte van het hoofdwerk.
Ook wordt aangeraden het pedaalklavier te vernieuwen en het wat anders te
plaatsen, zodat de ligging ten opzichte van de manualen wat gunstiger wordt.
Interieur Bethelkerk vóór 1951 (bron: onbekend) |
De kerkenraad gaat op 1 juli 1943 hiermee akkoord met uitzondering van een aantal voorgestelde dispositiewijzigingen. De heren Vetter en Kamp wordt wel gevraagd aan het bestek en de voorwaarden toe te voegen het maken van een pedaalkoppel voor het bovenwerk en/of uitbreiding van het pedaal met een zachte 8 voets stem. Ook vraagt de kerkenraad het pijpwerk van de Gemshoorn 4’ te gebruiken en dit aan te passen naar een 3 voets register, om het daarna toe te kunnen voegen aan het bovenwerk. Deze vraag wordt overigens niet meegenomen in het bestek en voorwaarden dat in oktober 1943 gereed is. Er wordt aan een aantal orgelbouwers gevraagd offerte uit te brengen. Sommigen zien echter geen kans voor de opdracht vanwege de oorlogsomstandigheden. De kerkenraad besluit op 3 maart 1944 om de opdracht te gunnen aan J. de Koff & Zoon. Vanwege de oorlog wordt de restauratie niet uitgevoerd.
De eerste restauratie
Op 11 januari 1950 schrijven de organisten L. Metz en L. Kramer
een brandbrief aan de kerkenraad vanwege de slechte staat van het orgel. Ze
stellen dat sinds 1911 het orgel eigenlijk nooit onderhouden en schoongemaakt
is. Alleen om de paar jaar werd het wat bijgestemd. Ze vragen de kerkenraad om
de Gereformeerde Organistenvereniging (G.O.V.) opnieuw advies te laten
uitbrengen of om de firma De Koff opnieuw prijsopgaaf te laten doen. Twee dagen
later al brengt Joh. M. Vetter namens de G.O.V. een bezoek aan het orgel. Hij
constateert dat de windladen nog meer aan doorspraak leiden dan in 1943 en
adviseert opnieuw een kostenraming te maken. Zelf schat hij de kosten van een
nieuwe restauratie op 7.400 gulden. Op 11 november 1950 brengen Joh. M. Vetter
en A. van der Zee namens de G.O.V. een nieuw adviesrapport uit. Het orgel
verkeert, volgens het rapport, in zeer slechte toestand, is erg vervuild en
kent veel houtworm. Het klankkarakter is zeer ongelijk, pijpen zijn beschadigd,
de windladen lijden aan doorspraak, de windverdeling is niet in orde, het
regeerwerk is uitgelopen en verschillende onderdelen van de mechaniek zijn
versleten. Ook wordt geconcludeerd dat het orgel eigenlijk te hoog staat
opgesteld. De kosten van het herstel worden geraamd op 9.500 gulden.26
De kerk stemt in met het rapport. Alleen de aanbeveling om het orgel lager te plaatsen wordt niet overgenomen. De geraamde kosten worden hierdoor 650 gulden minder. Op 14 december 1950 stuurt de heer Vetter een brief aan de kerk waarin hij drie orgelbouwers, “alle drie zijn protestantse orgelbouwers”, aanbeveelt, G. van Leeuwen & Zonen te Leiderdorp, H. Flentrop te Zaandam en J.C. Sanders te Utrecht. Alle drie brengen offerte uit. De firma Sanders schrijft in voor 11.600 gulden en biedt daarmee verreweg de meest gunstige offerte. De kerkenraad besluit op 1 juni 1951 de restauratie aan de firma Sanders op te dragen. Het contract wordt getekend in augustus 1951 en niet veel later starten de werkzaamheden. Zo wordt het orgel gedemonteerd en schoongemaakt. Versleten onderdelen van de mechaniek worden hersteld en pijpwerk gerepareerd. Het orgel krijgt een nieuwe windmotor (Meidinger) en bij het bovenwerk wordt een kleine regulateur gelegd die de windvoorziening beter moet gaan regelen naast de bestaande magazijnblaasbalg. De Mixtuur wordt vergroot tot 3-4 sterk. Verder komt er een nieuw pedaalklavier met een gunstiger positie ten opzichte van de klavieren en krijgt het bovenklavier een eigen pedaalkoppel en een nieuwe pneumatische tremulant.
Direct na de demontage komt er nog een aantal zaken aan het licht. Op advies van de heren Vetter en Van der Zee wordt in overleg met de firma Sanders nog een aantal aanvullende werkzaamheden uitgevoerd.27 Zo staan de houten pijpen van de Bourdon 16’ als een muur achter het orgelfront en belemmeren daarmee het geluid. Ze worden daarom verplaatst en onder de windlade van het hoofdwerk opgehangen. Omdat er hierdoor geen ruimte meer is voor de grote magazijnbalg wordt deze verplaatst naar het looppad tussen de orgelkas en de achtermuur. Ook zijn de windladen te dicht tegen het front geplaatst wat het stemmen bemoeilijkt. Het bovenwerk wordt daarom iets verlegd. Hetzelfde geldt voor de C-lade van het hoofdwerk, zodat een loopplank tussen de C- en Cis-lade mogelijk is. Verder steken de schalbekers van de grootste pijpen van de Trompet 8’ boven de loopplank van het bovenwerk uit en zijn deze beschadigd. Deze pijpen worden daarom aan de onderzijde verkropt. De meerkosten van dit alles bedragen 1.450 gulden.
Op 25 oktober 1952 brengen de heren Vetter en Van der Zee hun eindrapport uit.28 Zij concluderen dat de stemming, herïntonatie en revisie “uitstekend” zijn geslaagd. Verder maken ze melding van een dispositiewijziging. De pijpen van de Aeoline 8’ zijn aangepast en vermaakt tot Quint 3’. En verder zijn alle registerknoppen en naamplaatjes vernieuwd. De extra kosten bedragen 1.435 gulden. De restauratie van het orgel valt samen met een algehele restauratie van de Bethelkerk. Daarbij wordt de orgelkas geschilderd in een donkere okergele (=lichtbruine) kleur.
Organist Lourens Metz aan de klavieren na restauratie in 1951/1952 (bron: onbekend) |
De klachten over het orgel nemen verder toe. Vanwege de vochtophoping in de nis en de temperatuurschommelingen is het orgel in de wintermaanden soms nauwelijks bespeelbaar. Het komt voor dat van de 26 registers er maar zeven bespeelbaar zijn.30 Registers klemmen en de windladen vertonen bijspraak. De afstellingsmarge van de mechaniek is gering, mede ingegeven door het aanbrengen van de tweede pedaalkoppel. Hangers en ontstemmingen zijn het gevolg. De blaasbalg vertoont kleine lekken en de pedaalmechaniek is uitgesleten en rammelt bijzonder hinderlijk. Ook wordt gesproken over het vervangen van de Bazuin 16’ (“praktisch onbruikbaar”) en het dichtmaken van de orgelkas aan de bovenkant. De firma Blank krijgt alleen opdracht tot het dichten van de lekken en het rammelvrij maken van de pedaalmechaniek.31 Dit laatste wordt echter op de lange baan geschoven, omdat de firma Blank van mening is dat dit aspect niet los valt te zien van de andere mankementen.32 Wel krijgt de firma Blank de opdracht om het dak van het orgel dicht te maken en dit tegen “indruppen af te dekken met rubberroid”.33
Een zware slag
De problemen blijven bestaan. Het is inmiddels 1968 en het orgel
verkeert “in een zeer slechte toestand”. De firma Blank pleit daarom voor een
algehele restauratie. Ook wordt voorgesteld het orgel te verplaatsen naar de
achtergalerij van de kerk, zodat het orgel vrij en lager kan komen te staan. De
firma Blank biedt aan een restauratiebestek te maken.34 Zover
komt het niet. Sterker nog, de firma v.d. Berg & Wendt te Zwolle brengt een
offerte uit voor totale nieuwbouw.35 De kerk is teleurgesteld
dat het orgel amper 17 jaar na de laatste restauratie in een slechte situatie
verkeert en besluit de G.O.V. om advies te vragen. Dit wordt gemaakt door Joh.
van Dommele en Chr. Hanegraaff.36 Zij wijzen erop dat de
gebreken, die ook in de restauratierapporten van 1943 en 1951 zijn genoemd,
niet zijn opgelost. Zo is de dispositie van het bovenwerk niet in balans, vele
pijpen spreken slecht aan, de windladen lijden aan doorspraak, het leer van de
pulpetenzakjes en ventielen zijn versleten, de draaipunten van het regeerwerk
zijn uitgesleten, de speelaard is te zwaar en er ontstaat gemakkelijk hangerij
– men pleit daarom voor een geheel nieuwe speeltafel met balansklavieren – en
de grote magazijnbalg functioneert op zich wel maar neemt veel ruimte in
beslag. Door een restauratie met gebruik van nieuwe materialen en technieken
kan het orgel flink wat jaren mee. Maar men geeft ook aan dat er structurele
bezwaren blijven. Zo is de orgelkas te diep en staat een deel van het pijpwerk
te hoog wat de klankmenging en –uitstraling niet ten goede komt. Een nieuwe
restauratie zal dertigduizend gulden kosten. De beide heren vinden dat
onverantwoord en geven de kerk in overweging uit te kijken naar een nieuw
instrument. De geraamde kosten zijn 90.000 tot 100.000 gulden.
Bij de restauratie van 2011-2013 plaatst adviseur Stef Tuinstra een aantal kritische kanttekeningen bij dit advies.37
“Men was te Urk nogal teleurgesteld over het feit dat alweer een restauratie nodig zou zijn. Men twijfelde aan de kwaliteit van het werk uit 1952. Dat was deels terecht, deels ook niet. Op de keper beschouwd waren de gebreken veel minder ernstig dan de rapporten aangaven. Als doorspraak werd genoemd het windverloop onder en boven de slepen bij gesloten registers. Dit is echter niet de ernstige inwendige doorspraak indien onder het spelen pijpen op naburige cancellen meespreken. Alleen de pijpstokken stonden enigszins los of waren iets kromgetrokken. Kennelijk was ook het in 1952 gebruikte leer van niet al te beste kwaliteit, hetgeen ertoe geleid had dat dat hier en daar alweer aan vervanging toe was. Ook had de tweede pedaalkoppel niet moeten worden aangebracht en had de mechaniek op een grotere gang moeten worden ingeregeld. Al het overige commentaar in het rapport van 1968 is vooral ideologisch van aard: men kraakte het orgeltype. Men was van mening dat het orgel vervangen moest worden door een geheel nieuw instrument, opgebouwd uit moderne materialen, die, zo dacht men, beter bestand waren tegen de moderne verwarmingssystemen. Niet omdat het oude geheel af was, maar omdat men destijds een bepaald orgeltype nu eenmaal beter vond. Men was er heilig van overtuigd dat de nieuwe materialen een betere garantie waren voor lage onderhoudskosten nadien."
Na veel wikken en wegen besluit de kerkenraad in april 1969 gelukkig om tot restauratie over te gaan en gaat akkoord met de offerte die de firma Pels en Van Leeuwen te Alkmaar uitbrengt.38 Maar het rapport van de G.O.V. mist zijn uitwerking niet. Het orgel wordt inwendig geheel vernieuwd en gemoderniseerd waarbij veel oud materiaal, met uitzondering van enkele mechanische onderdelen, de orgelkas en het pijpwerk, jammer genoeg verloren gaat.39 Verder worden het pedaalklavier en de handklavieren vernieuwd en er wordt een nieuwe orgelbank geplaatst. Ook wordt een geheel nieuwe windvoorziening aangelegd, waarbij de functie van de grote balg wordt overgenomen door twee kleinere regulateurbalgen, waaronder die uit 1911, en beweegbare bodems in de windladen (zgn. inliggende regulateurs). De windmachine uit 1951 blijft gehandhaafd. De inliggende tremulant van het bovenwerk maakt plaats voor een pneumatisch exemplaar. Er vinden geen dispositiewijzigingen plaats. Alleen de houten Bazuin 16’ uit 1911 wordt vervangen door koperen bekers (fabricaat Giesecke). Ook de grootste bekers van de Trompet 8’ worden vervangen. Het orgel wordt opnieuw geïntoneerd, nu in neobarokke trant: helder en scherp. De werkzaamheden starten na de zomer van 1969. Een Eminent 500 orgel doet tijdelijk dienst tijdens de erediensten.40 De kosten van de ‘restauratie’ zijn 62.160 gulden incl. 12% btw.41 Op Biddag 1970 (de tweede woensdag van februari) wordt het orgel weer in gebruik genomen. Jan Bonefaas bespeelt het orgel en begeleidt de samenzang en ook Truus Simons verleent haar medewerking.42
De herkomst ontdekt
De herkomst van het orgel is op dat moment niet bekend. Daarom stond
het orgel niet op de monumentenlijst en kon het gebeuren dat, in historisch
perspectief bezien, het instrument zo’n zware slag werd toegebracht. Onder
enkele gemeenteleden groeit de belangstelling voor het orgel. Er wordt een
Orgelkring opgericht. Deze organiseert orgelconcerten. Ook geeft de
Orgelkring in juli 1976 een boekje uit met als titel “Over….zingende pijpen in
de Bethelkerk te Urk” met daarin als belangrijkste vraag: Wie is de bouwer van
het Bethelkerkorgel? De archieven van de firma Mart. Vermeulen bieden geen
soelaas meer en er wordt contact gezocht met oudere plaatsgenoten. Het blijft
alleen bij geruchten dat het orgel afkomstig is uit een oude Rooms-Katholieke
kerk. Ook wordt navraag gedaan bij orgelhistorici als dr. M.A. Vente en mr. A. Bouwman.
De laatstgenoemde ziet in het orgel “Meere-trekken”.43 Ook de
Orgelkring denkt aan Abraham Meere, omdat het orgelfront gelijkenissen vertoont
met Poortvliet (1806) en de Jacobikerk in Utrecht (1823).
Eind jaren zeventig ontstaan er weer (kleine) gebreken aan het orgel. Zo moet tijdens de jaarlijkse generale stemming ook de mechaniek worden bijgeregeld en zijn reparaties nodig aan de registerslepen van onder andere de Holpijp 8’, Octaaf 4’ en Quint 3’.44
De kleur van het orgel in de periode 1951 tot 1981 (bron: onbekend) |
In 1981 wordt de Bethelkerk in zijn geheel gerenoveerd. De 1.500 orgelpijpen worden veiligheidshalve gedemonteerd en tijdelijk op een zolder op Urk opgeslagen.45 Als het orgel in het najaar van 1981 weer wordt opgebouwd, ontdekt Klaas de Boer samen met de twee medewerkers van de firma Pels & Van Leeuwen, de heren W. Molenaar en J. Poldervaart, de inscriptie “IJsselstein” op een drietal pijpen: g’’ van de Prestant 8’, Cis van de Octaaf 2’ en D van de Mixtuur 2 voets koor. Archiefonderzoek bevestigt vervolgens de herkomst van het orgel: Abraham Meere, anno 1792. Het orgel wordt ook opnieuw geschilderd door de fa. Coenen te Urk. Kleurenonderzoek van de heer Roebers te Vollenhove wijst uit dat de oorspronkelijke kleur van de kas ‘albast’ geweest moet zijn. Het orgel krijgt nu een folkloristische kleurencombinatie met baskisch rood, afgezet met vermiljoen, groene aarde en bladgroen. Het snijwerk wordt geheel verguld.
Een jaar later wordt het orgel uitbreid met drie stemmen die op kantslepen worden geplaatst: een Fagot 16’ op het hoofdwerk, een Sesquialter 3 sterk op het bovenwerk en een Roerquint 6’ op het pedaal.46 Initiatiefnemer voor deze uitbreiding, die ongeveer 30.000 gulden kost, is organist Meindert W. Kramer die op maandag 8 februari 1982 het ‘vergrote’ orgel met een orgelconcert in gebruik neemt. Er worden werken gespeeld van Walther, Stradella, Tartin, Vivaldi, Mendelsohn-Bartholdy en Wesley en liedbewerkingen van Jan Zwart, Cor Kee, Klaas Jan Mulder en Feike Asma. Ook zijn er bewerkingen van Kramer zelf, die die avond zijn 40-jarig organistenjubileum viert. Het concert vormt tevens de opmaat naar een nieuwe concertserie met organisten als Klaas Jan Mulder, Charles de Wolff, Herman van Vliet, Jan J. van den Berg, Peter Eilander, Harry Hamer, André Knevel en Sander van Marion.47
De restauratie van 1987
In 1983 zijn er opnieuw klachten over de ontstemming van het
orgel. Pels & Van Leeuwen wijst op de schommelingen in temperatuur en
vochtigheid in de nis waarin het orgel staat. Ook wordt gewezen op de matige
kwaliteit van het pijpwerk van de Cornet, dat is aangetast door tinpest. Dit is
echter een behoorlijke kostenpost en deze werkzaamheden worden niet uitgevoerd.
Wel vindt een wijziging plaats van de stuitconstructie van de slepen van het
hoofdwerk en worden de houten pijpen van het bovenwerk verlijmd. De kosten
hiervan bedragen ruim 6.578,50 gulden. Verder wordt de bovenkant van het orgel
afgedekt met plastic om de vervuiling tegen te gaan.48
In 1985 worden plannen gemaakt om het orgel geheel te restaureren. Er wordt contact gezocht met orgeladviseur Hans van der Harst.49 Deze constateert dat de kerk graag zoveel mogelijk van het oude pijpwerk wil behouden. En in de tweede plaats dat de plaats van het orgel in de nis een gegeven is. Wel merkt hij op dat de te diepe orgelkas de indirectheid van de klank nog eens versterkt. In zijn plan brengt Van der Harst eerst de geschiedenis van het orgel in kaart en doet vervolgens aanbevelingen voor de restauratie. Zo stelt hij dat het orgel aan “diverse kwalen lijdt”. Allereerst is de intonatie van het pijpwerk niet in orde doordat de winddruk, het soort pijpwerk en de toonhoogte niet tot elkaar in verhouding staan. In de tweede plaats bezit het orgel pijpwerk uit verschillende perioden (1792, 18e/19e eeuw, 1911, 1951 en 1982). Dit geeft weinig eenheid. Van der Harst vindt het “ondoenlijk en bovendien niet wenselijk alles in stijl van de oorsprong te brengen”. Wel is het mogelijk het orgel meer lijn te geven, bijvoorbeeld door op het bovenwerk de Prestant 8’ als viervoet te plaatsen en een Octaaf 2’ toe te voegen. Ook stelt hij voor de Prestant 8’ van het hoofdwerk weer dubbelkorig te maken, de Mixtuur aan te vullen tot 3-6 sterk en de Vox humana 8’ te vervangen door een “echt” tongwerk en de overige tongwerken te herïntoneren. Tenslotte doet hij de suggestie de bovenkant van de orgelkas dicht te maken om vervuiling tegen te gaan.
Het rapport van Van der Harst wordt besproken met de organisten en Commissie van Beheer en leidt tot een offerte van de firma Pels & Van Leeuwen te ’s-Hertogenbosch.50 Zij stellen “uitdrukkelijk” dat de totaalklank van het orgel er niet veel sterker op zal worden. En ook zijn verschillende registers niet op het niveau te brengen zoals gewenst. Na overleg met Van der Harst stelt Pels & Van Leeuwen dan ook voor het pijpwerk grotendeels te vernieuwen. Dit betreft in de eerste plaats het prestantenkoor van Meere op het hoofdwerk (binnenpijpen Prestant 8’, Octaaf 4’ en Octaaf 2’). Volgens Van der Harst “de ruggegraat van orgelgeluid” dat niet sterk te krijgen is, omdat het orgel oorspronkelijk voor de veel kleinere schuilkerk is gebouwd waar men geen gemeentezang kende en het pijpwerk ook geleden heeft aan de diverse overplaatsingen en wijzigingen. Vernieuwing, wat overigens wel in de stijl van Meere moet gebeuren, gaat hem “zeer aan het hart” en zal ook de nodige financiële consequenties hebben. Verder wordt in de offerte voorgesteld ook de Quint 3’, Mixtuur en Cornet te vernieuwen. De Flute harmonique 8’ en Celeste 8’ komen te vervallen, evenals de net in 1982 geplaatste Sesquialter 3 sterk. Verschillende registers wisselen van plek. De Viola 8’ verhuist naar het hoofdwerk en de Quintfluit 3’ en Flageolet 1’ naar het bovenwerk. Hetzelfde geldt voor de Gemshoorn 4’ die in achtvoets-ligging wordt geplaatst. Omgekeerd wordt de Prestant 8’ van het bovenwerk in viervoets-ligging geplaatst. Nieuwe registers zijn een Sesquialter 2 sterk op het hoofdwerk en op het bovenwerk een Octaaf 2’ en Carillon 3 sterk. De Vox humana 8’ wordt vervangen door een Dulciaan 8’.
Opnieuw volgen besprekingen met alle betrokkenen en dit leidt op 7 maart 1986 tot een herziene offerte.51 Belangrijkste wijziging is dat het prestantenkoor van Meere behouden blijft. Ditzelfde geldt voor de Quint 3’, Mixtuur en Cornet, ook al wordt voor de laatste twee een stelpost opgenomen voor vernieuwing mocht dit na onderzoek blijken. De totale kosten, inclusief de stelposten, worden geraamd op 87.286,50 gulden. De orgelcommissie en organisten gaan hiermee akkoord en de Commissie van Beheer stelt de kerkenraad voor dit advies te volgen. Voorwaarde is dat de restauratie niet meer zal kosten dan 82.000 gulden, waarvan 25.000 gulden is opgebracht door de oud papieractie en het restant ten laste komt van de kerk, en Pels & Van Leeuwen 10 jaar garantie geeft.52 Het voorstel leidt in de kerkenraadsvergadering van 2 mei 1986 tot een “levendige bespreking” en op 5 september 1986 geeft de kerkenraad zijn definitieve goedkeuring.53
Orgeljubileum
|
|
Het orgel in de Bethelkerk
|
is driekwart eeuw een krachtig werk
|
om de gemeentezang te leiden
|
en met zijn zo voorname klank
|
de eer en prijs, de bede en dank,
|
aan God te wijden.
|
|
Het "Soli Deo Gloria"
|
was bij de kerkzang voor en na
|
het doel der organisten
|
die zich tot die verheven zaak
|
- hoewel geen gemakkelijke taak -
|
geroepen wisten.
|
|
Moge de orgelklank nog lang
|
zich mengen met de samenzang
|
in lieflijke akkoorden,
|
tot eenmaal aan de glazen zee
|
de spelers met de zangers mee
|
Gods lof verwoorden.
|
Na de zomer start de opbouw van het gerestaureerde orgel en kan
intoneur De Haan beginnen met zijn werkzaamheden.57 Er vindt
een herïntonatie plaats en de tongwerken krijgen hierbij speciale aandacht.
Van der Harst schijft in zijn eindrapport dat de klank van het orgel weer in overeenstemming is met zijn historische front. Het is “geen poging tot een terug naar Meere, 1792, maar een orgel, zoals Meere dat voor een zingende reformatorische gemeente gemaakt zou kunnen hebben”.58 Voorheen was het orgel een “vergaarbak van geluiden”. Nu heeft elk register meer persoonlijkheid gekregen. Verder blijken tijdens de intonatie nog diverse technische ingrepen nodig aan laden en windvoorziening. De winddrukken van hoofd- en bovenwerk liggen zeer uiteen en zijn “rechtgetrokken tot de voor Meere normale druk van 75 mm”. Van der Harst sluit zijn rapport af met de aanbeveling dat het voor een goed functionerend orgel goed is van tijd tot tijd te ventileren en op te passen voor te extreme verschillen in temperatuur en vochtigheidsgraad.
Speeltafel orgel van 1969 tot aan de restauratie van 2011-2013 (foto: Luuk Schudde) |
Hoofdwerk (C-f3)
|
Prestant 8'
|
Holpijp 8'
|
Bourdon 16'
|
Quintadeen 8'
|
Viola 8'
|
Octaaf 4'
|
Fluit 4'
|
Quint 3'
|
Octaaf 2'
|
Mixtuur 3-6 sterk
|
Cornet 4 sterk (disc.)
|
Sesquialter 2 sterk
|
Trompet 8'
|
Fagot 16'
|
|
Bovenwerk (C-f3)
|
Gemshoorn 8'
|
Prestant 4'
|
Holpijp 8'
|
Quintfluit 3'
|
Woudfluit 2'
|
Fluit 4'
|
Flageolet 1'
|
Dulciaan 8'
|
Carillon 3 sterk
|
|
Pedaal (C-d1)
|
Subbas 16'
|
Openbas 8'
|
Octaaf 4'
|
Roerquint 6'
|
Bazuin 16'
|
|
Manuaalkoppel en twee pedaalkoppels
|
Pneumatische tremulant bovenwerk Geluidsfragment van het oude orgel (opname uit jaren
negentig) Jaap Zwart speelt: Concerto del Signr. Vivaldi LV133 (1e
dl.) van J.G. Walther (1684-1748). |
Inkijkje in het orgel en klavieren, situatie tot aan restauratie 2011-2013 (bron: Stef Tuinstra) |
Inkijkje in het orgel en klavieren, situatie tot aan restauratie 2011-2013 (bron: Stef Tuinstra) |
Noten:
1.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 20.
2.
Vries, C. de (1962) ‘Geschiedenis van het eiland Urk’. Kampen:
Drukkerij fa. Ph. Zalsman, p. 489.
3.
Brief is aanwezig in archief Gereformeerde Kerk Urk.
4.
Uit “Het Orgel”, 15 oktober 1898.
5.
Brouwer, T. (1979) ‘Het orgel in de Oosterkerk’, in:
Sleutelstad-Orgelstad. Vijf eeuwen orgelgeschiedenis van Leiden. Zutphen: De
Walburg Pers, p. 115.
6.
Gierveld, Arend Jan (1993) ‘Orgelbeschrijvingen door George
Hendricus Broekhuyzen Senior. Handschrift ca. 1850-1862. Deel II (commentaar)
(letters A-K)’. Amsterdam: Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, p.
81.
7.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 20; Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
9 juni 1910 (te raadplegen via delpher.nl); Het nieuws van den dag van dinsdag
28 juni 1910, 1e blad, bladzijde 3 (te raadplegen via delpher.nl).
8.
Rodenburg, Joop (2011) ‘Uit de werkplaats van Mart. Vermeulen –
Woerden’, in: Vox humana, jaargang 22, nummer 2, april 2011, volume 86, p.
9-14.
9.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 21, 58-59.
10.
‘Over…zingende pijpen in de Bethelkerk te Urk’. Urk: Orgelkring
Urk, juli 1976.
11.
Bestek en voorwaarden zijn aanwezig in het archief van de
Gereformeerde Kerk Urk
12.
Informatie afkomstig uit brief van Pieter Vermeulen aan de heer
Van Doorn d.d. 3 december 1956. Brief is aanwezig in archief Gereformeerde Kerk
Urk.
13.
In: maandblad Het Orgel, zevende jaargang, no. 10, juli 1910, p.
79.
14.
Tuinstra, Stef (2005/2009) ‘Meere/Vermeulen-orgel Urk. Historisch-
en Bouwkundig Rapport en Restauratieplan betreffende het Orgel in de
Gereformeerde Bethelkerk’, Urk: archief Gereformeerde Kerk, p. 6-8. Hierbij de
kanttekening dat een zoon van Pieter Vermeulen, dus een kleinzoon van Mart
Vermeulen, in een telefoongesprek met Jouke Posthumus op 19 januari 2003 heeft
aangegeven dat Vermeulen het orgel destijds in de oorspronkelijke staat heeft
gekocht, het toen al een bovenwerk had en Vermeulen alleen een vrij pedaal
heeft toegevoegd.
15.
Vries, Tromp de (2011) ‘Gereformeerde Kerk Urk in de twintigste
eeuw’. Urk: Gereformeerde Kerk Urk, p. 21.
16.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 21, 58-59.
17.
Vries, C. de (1962) ‘Geschiedenis van het eiland Urk’. Kampen:
Drukkerij fa. Ph. Zalsman, p. 490.
18.
Vries, Tromp de (2011) ‘Gereformeerde Kerk Urk in de twintigste
eeuw’. Urk: Gereformeerde Kerk Urk, p. 21, 25, 35-36.
19.
Brief is aanwezig in archief Gereformeerde Kerk Urk.
20.
Vries, Tromp de (2011) ‘Gereformeerde Kerk Urk in de twintigste
eeuw’. Urk: Gereformeerde Kerk Urk, p. 36.
21.
De Urker Courant 16 september 1925, p.2; Factuur is aanwezig in
archief Gereformeerde Kerk Urk.
22.
Vries, Tromp de (2011) ‘Gereformeerde Kerk Urk in de twintigste
eeuw’. Urk: Gereformeerde Kerk Urk, p. 40.
23.
Zie restauratierapport van de heren Vetter en van der Zee namens
de Gereformeerde Organisatenvereniging, 11 november 1950 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
24.
Vries, Tromp de (2011) ‘Gereformeerde Kerk Urk in de twintigste
eeuw’. Urk: Gereformeerde Kerk Urk, p. 42, 61-62.
25.
Het rapport en de achterliggende stukken zijn aanwezig in het
archief van de Gereformeerde Kerk Urk.
26.
Het restauratieplan en de achterliggende stukken zijn aanwezig in
het archief van de Gereformeerde Kerk Urk.
27.
Brief van 5 oktober 1951 (O/U/2773) (bron: archief Gereformeerde
Kerk Urk).
28.
O/U/4045 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk).
29.
Facturen aanwezig in archief Gereformeerde Kerk Urk
30.
‘Over…zingende pijpen in de Bethelkerk te Urk’. Urk: Orgelkring
Urk, juli 1976.
31.
Zie rapport K.B. Blank & Zn. 9 juni 1965 en
opdrachtbevestiging 21 juli 1965 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
32.
Brief K.B. Blank & Zn. 18 juli 1966 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
33.
Brief K.B. Blank & Zn. 6 december 1966 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
34.
Brief van 26 januari 1968 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
35.
Offerte van 26 april 1968 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
36.
Advies van 28 juni 1968 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
37.
Tuinstra, Stef (2005/2009) ‘Meere/Vermeulen-orgel Urk. Historisch-
en Bouwkundig Rapport en Restauratieplan betreffende het Orgel in de Gereformeerde
Bethelkerk’, Urk: archief Gereformeerde Kerk, p. 9-10.
38.
Offerte van 25 maart 1969 en brief 29 april 1969 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
39.
Sommige “oude delen” gaan in december 1969 naar de “vuilnisbelt”
volgens factuur van Barend Kramer (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
40.
Factuur ’t Muziekhuis Emmeloord 15 oktober 1969 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
41.
Nota Pels en Van Leeuwen 19 januari 1970 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
42.
Programma 11 februari 1970
43.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 23.
44.
Nota Pels & Van Leeuwen 16 december 1977, 28 juni 1978 en 19
oktober 1979 en Fonteijn Orgelbouw te Kampen 1 september 1978 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk)
45.
Zie offerte Pels & Van Leeuwen 13 augustus 1980. De demontage
wordt begroot op 4.956 gulden en de montage op 19.529 gulden (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
46.
Weerstand, Klaas en Auke (1982) ‘De Bethelkerk van Urk 1851-1981’.
Urk: Stichting Urker Uitgaven, p. 23-24, 59.
47.
Zie verzoeken Stichting tot instandhouding en bevordering van de
orgelcultuur aan de kerkenraad van 8 maart 1982 en 28 februari 1983.
48.
Brief Pels & Van Leeuwen van 18 maart 1983 en nota van 6 juli
1983 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
49.
Zie aanbiedingsbrief 10 maart 1985 en restauratierapport van 22
maart 1985 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
50.
Offerte van 20 september 1985 en begeleidende brief van Van der
Harst van 23 september 1985 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
51.
Bron: archief Gereformeerde Kerk.
52.
Brief orgelcommissie van 3 april 1986 en brief Commissie van
Beheer van 28 april 1986 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk)
53.
Zie kerkbladen van 16 mei 1986, 23e jaargang, nr. 8 en 12
september 1986, 23 jaargang, nr. 13.
54.
Zie kerkbladen van 12 september 1986, 23 jaargang, nr. 13 en 17
april 1987, 24e jaargang, nr. 6.
55.
Zie rapport Hans van der Harst, 2 november 1987 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
56.
Stef Tuinstra heeft navraag gedaan bij Peter van Rumpt van Pels
& Van Leeuwen en het pijpwerk is inderdaad niet bewaard gebleven (bron:
mail van Stef Tuinstra aan Jouke Posthumus, 19 april 2012).
57.
Tussenrapportage Hans van der Harst 2 juli 1987 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
58.
Zie rapport Hans van der Harst, 2 november 1987 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
59.
Zie nota Pels & Van Leeuwen 17 november 1987 (bron: archief
Gereformeerde Kerk Urk).
60.
Zie brief Pels & Van Leeuwen 18 december 1987, de reactie
hierop van Hans van der Harst 4 januari 1988 en de betaalde nota aan Pels &
Van Leeuwen van 8 april 1988 (bron: archief Gereformeerde Kerk Urk).
61. Tuinstra, Stef (2005/2009) ‘Meere/Vermeulen-orgel Urk. Historisch- en Bouwkundig Rapport en Restauratieplan betreffende het Orgel in de Gereformeerde Bethelkerk’, Urk: archief Gereformeerde Kerk, p. 15.